Babyboomer in de jaren zestig.

Babyboomer in de jaren zestig.


‘De mensen die geboren zijn tussen grofweg 1945 en 1955 worden doorgaans aangeduid als babyboomers. Deze generatie heeft een aantal gemeenschappelijke ervaringen. Ze groeide op in de naoorlogse opbouwperiode waarin de welvaart voor het eerst sinds jaren toenam, en ging studeren in de woelige periode tussen 1965 en 1975.’ (Wikipedia)


Lodewijk behoort tot deze generatie en studeerde in die woelige periode filosofie, bouwkunde en architectuur. Het feit dat deze periode 50 jaar geleden begon, deed hem terugdenken aan die tijd die een onuitwisbare invloed heeft gehad op zijn verdere leven.


Hij deelde in die jaren met vele anderen het gevoel dat het allemaal anders moest, omdat de macht van de kerk, het gezin en andere instituties de essentie van het leven onderdrukte, namelijk de groei en ontwikkeling van ieders bijzondere eigenheid. Zoals de pracht van de natuur wordt gevormd door de verscheidenheid van planten, dieren en landschappen, zo zou dat ook voor de maatschappij moeten gelden ten aanzien van iedereen als individu.


Hij had, zoals velen van zijn tijdgenoten, de onderdrukkende macht gevoeld van vaststaande patronen, opvattingen, rituelen en idealen waaruit alle leven was verdwenen en waarover elke waaromvraag beantwoord werd met ‘dat het zo hoorde’ of ‘dat het zo geschreven stond’ of ‘dat het altijd zo geweest was en zo moest blijven omdat de maatschappij anders naar de verdoemenis ging’.


Hij en vele anderen van zijn generatie waren geboren met een ander levensgevoel, waren verbonden met een nieuw morfisch veld dat het besef deed ontwaken van de kracht en de waarde van de ik-kracht van elk individu, van ieders eigen unieke identiteit. In het besef van de wenselijkheid dat iedereen zichzelf op zijn eigen manier vorm zou moeten kunnen geven, voelden velen van zijn generatiegenoten zich met elkaar verbonden.

Naast de verbondenheid met elkaar, was er een grote verbondenheid met de natuur, waarvan de diversiteit en schoonheid een glimp liet zien van de hemel die velen op deze aarde wilden realiseren. Er was een groot verlangen naar samen, samen met elkaar en in verbondenheid met al die prachtige dingen om ons heen. Gebondenheid aan materie, status, geld, macht, geboden en verboden, conventies, gewoonten en gebruiken werd gezien als een obstakel voor een nieuwe orde van persoonlijke vrijheid in het ontwikkelen van de eigen die-pere identiteit.


Hij en vele anderen droegen geen pak meer met een stropdas, maar ribbroeken, coltruien en vesten, gingen niet meer elke maand naar de kapper, maar lieten hun haren en baard groeien. Rieten stoelen kwamen in de plaats van de bruine pompeuze fauteuils, fluweelachtige tapijten werden vervangen door kokos- en sisalvloerbedekking en salontafels door zelfgemaakte kubussen. Een favoriete auto was ‘de lelijke eend’. Velen interesseerden zich voor het leven in de Kibboets in Israël en in de Kolchozen in Rusland. Er werden studies verricht naar en geëxperimenteerd met vormen van communicatief wonen voor zowel jongeren als ouderen.


Ouders, autoriteiten en leraren werden tot wanhoop gebracht doordat er alsmaar werd gevraagd naar het waarom. Er werd te pas en onpas gestrooid met citaten uit ‘Het rode boekje’ van Mao en uit ‘De eendimensionale mens’ van Marcuse, de nieuwe bijbel van de studenten. En deze citaten waren zo kort, duidelijk en logisch dat de oudere generatie er geen raad mee wist. Wat was er in te brengen tegen ‘Geen oorlog, maar vrede’, ‘Geen macht, maar kracht’ en ‘Zeggenschap voor iedereen’? Er kwam op de HTS, waar Lodewijk toen studeerde, dan ook zonder weinig weerstand een studentenraad omdat er geen echte tegenargumenten voor waren aan te dragen.

Het nieuwe denken kwam voort uit een nieuw gevoel dat alle kenmerken had van een nieuwe lente, waarin alles fris en nieuw was en waartegen niemand eigenlijk iets kon inbrengen al was het alleen dat het anders was dan van tevoren en daardoor door velen als bedreigend werd ervaren. Niemand van die nieuwe generatie wilde revolutie, geweld. Geweld werd bijna altijd het eerst gebruikt door de tegenstanders, door hen die zich bedreigd voelden en niet wilden bewegen. Maar meestal verliepen de vernieuwingsprocessen vredig en werden ze afgedwongen door de vanzelfsprekendheid van de wensen en eisen.


Lodewijk herinnerde zich heel goed de boycot van een tentamen omdat de leraar een groot aantal vragen stelde over stof die hij niet had behandeld omdat hij in de lessen alsmaar uitwijdde over vakdelen die zijn hobby waren. De studenten hadden hem er van tevoren op gewezen dat zij het dan ook logisch vonden dat over de niet behandelde stof geen vragen zouden worden gesteld. Toen ze de tentamenvragen voor hun neus kregen en constateerden dat er wel vragen in stonden over de niet behandelde stof, stapten ze met z’n allen op en verlieten het lokaal zonder het tentamen te maken. Lodewijk herinnerde zich nog de spanning die er toen een tijdlang hing. Hoe zou hierop worden gereageerd? Tegen deze collectieve daad, met goede argumenten onderbouwd, was echter geen represaille te recht-vaardigen, zeker niet nu overal in de onderwijswereld opstand en revolutie aan de orde van de dag waren. De gevestigde orde was bang en zocht naar wegen om niet terecht te komen in situaties van echte strijd. Het gevolg was dan ook dat er een nieuw tentamen kwam met alleen vragen over de stof die was behandeld. Lodewijk zou nu, 50 jaar later, precies kunnen beschrijven wat zich daaraan voorafgaand achter de deur van de directeurskamer had afgespeeld.

Ook herinnerde hij zich het feit dat een van de leraren hem op de diploma-uitreiking feliciteerde met het behalen van zijn diploma en daaraan toevoegde dat Lodewijk een van zijn vakanties in Spanje had verpest doordat hij het, naar aanleiding van de rondgestrooide citaten uit het boek van Marcuse, nodig vond dat hij dat boek voor het begin van het nieuwe schooljaar gelezen moest hebben. En Lodewijk wist dat het niet alleen een tamelijk dik boek was, maar ook een heel moeilijk boek. Hij had er zelf alleen een beetje doorheen gebladerd en opgepikt wat goed paste om dat nieuwe tijdsgevoel in mooie kreten uit te drukken. Op dat moment voelde hij hoe bedreigend de nieuwe tijd was voor de oudere generatie.


In 2008, 40 jaar na de studentenopstand in Parijs, Amsterdam en vele andere steden, zag Lodewijk in boekwinkels de vele boeken over de woelige jaren 60. Het waren allemaal probeersels om een tijdgeest te pakken te krijgen, wat volgens hem niemand echt lukte. Hij herkende wel de beelden maar niet zijn echte gevoel uit die tijd. Op de televisie volgde hij zeer geïnteresseerd de programma’s over die jaren, ook als mensen die jaren niet hadden meegemaakt er lange verhandelingen over hielden. Het leidde in zijn ogen alleen maar tot karikaturen van dat nieuwe levensgevoel dat zich in alles uitte, maar dat weinig vastlegde en alles vloeibaar maakte, waardoor het ook veertig jaar later nauwelijks was te vatten. Het was alleen echt invoelbaar voor diegenen die het toen zelf intens hadden beleefd en zelfs zij hadden moeite om helder te verwoorden waarin het zich nu precies had uitgekristalliseerd.

Hij merkte dat toen hij in 2008 in Parijs was en op een pleintje aan de Boulevard St. Michel, vlak bij de Sorbonne Universiteit, op grote zuilen een fototentoonstelling zag over de studentenopstand van 1968. Jonge mensen wierpen er vluchtig een blik op. Hij zag aan hun blikken dat ze nauwelijks begrepen waar de tentoonstelling over ging. Hij zelf bekeek de foto’s aandachtig en langdurig omdat ze die tijd indringend terugbrachten in zijn herinnering. Op een gegeven moment bemerkte hij dat alle mensen die hetzelfde deden als hij ongeveer van dezelfde leeftijd waren, zijn leeftijd. Uit de gesprekken die daar toen ontstonden, werd alleen duidelijk dat het een bijzondere tijd was, het begin van een nieuw tijdperk, maar waarvan de inhoud door niemand echt eenduidig beschreven kon worden.

Een andere ervaring van de verbondenheid rondom de jaren zestig had hij toen hij enkele dagen daarna in Cité des Sciences et de l’Industrie in Parc de la Vilette een tentoonstelling bezocht ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van de Citroën 2CV, de lelijke eend. Ook hier waren vooral mensen van ongeveer zijn leeftijd die spontaan hun eigen 2CV-verhaal aan elkaar vertelden. Hij zelf wees vol enthousiasme de modellen en kleuren aan die hij had gehad en liet zich vol trots fotograferen voor het model van zijn eerste 2CV met die grote ronde koplampen. Hij ervoer ook daar het verschil tussen bezoekers die een 2CV hadden gehad en die er kwamen om een andere reden. Het was een auto die paste bij het vernieuwde gevoel van de jaren zestig. Deze auto brak in alle opzichten met de conventies van die tijd. Voor de oudere generatie was de 2CV dan ook geen ‘fatsoenlijke’ auto, wat onder andere bleek uit de vraag of beter gezegd uit de aansporing van zijn toenmalige schoonouders: ‘Wanneer kopen jullie nou eens een echte, fatsoenlijke auto!’.


De lelijke eend en het afwijkende gedrag, kleding, haardracht, inrichting en kleurgebruik zag hij vaak wel terug in de beelden over die tijd, maar in feite waren het alleen enkele van de vele uitingen van een fundamenteel ander levensgevoel. Natuurlijk werd er geëxperimenteerd met drugs en woonden een aantal mensen in communes en waren de opvattingen en gedrag rondom seks veel vrijer. Maar in de beelden die hij jaren later van deze tijd zag, werd dit allemaal overdreven en werden beelden van bijvoorbeeld Amsterdam vaak gepresenteerd als algemene geldende beelden voor de generatie en die tijd.

Lodewijk had met zijn toenmalige vriendin ook een half jaar in een zogenaamde commune gewoond. Maar dat was hoofdzakelijk uit praktische overwegingen. Een van de vier bewoners had het grote huis geërfd van zijn ouders en daarin was gemakkelijk plaats voor twee stellen. Ze waren allen pas begonnen met werken, dus was het goedkoop om met zijn vieren in één huis te wonen. En natuurlijk vonden ze dat gezellig en hadden ze een gezamenlijke huishoudpot, kookten ze samen of om de beurt en mochten familie en vrienden de grote kelder gebruiken voor feestjes.

Zijn oude hospita die een paar honderd meter van het huis af woonde, vertelde hem echter verhalen die leken op de karikaturen die hij veertig jaar later zag en hoorde. In de buurt werd het huis echt gezien als een commune, er woonden twee mannen en twee vrouwen en iedere keer als de bakker op zaterdag brood kwam brengen, verscheen er iemand anders aan de deur om te betalen en in het weekend stonden er vaak veel fietsen en werd er gefeest en  ……. .


De dingen die Lodewijk toen deed, waren helemaal niet bedoeld om te provoceren. Het waren natuurlijke uitingen van zijn manier van denken en voelen. Hij vond poloshirts van badstof echt veel lekkerder zitten dan de nylon hemden met knellende stropdassen. Hij vond rieten stoelen echt mooier dan die grote, lompe bruine fauteuils. Hij vond de lelijke eend echt een prachtige auto, hij kostte niet veel (nieuw 4.500 gulden) en was praktisch, je kon er de achterbank gemakkelijk uithalen zodat je genoeg plaats had voor de kampeerspullen. Je kon het dak helemaal openrollen, alle raampjes openzetten en zo genieten van de heerlijke zon en de verkoelende wind als het zomer was. In de zomervakanties verkende hij Zuid-Frankrijk, kampeerde op eenvoudige campings en zocht naar authentieke streken en dorpen, waar de natuur nog echt voelbaar was. Als hij voorbij Lyon was, was hij door het open dak al gebruind door de zon. Hij liet zijn haren groeien en zijn baard staan om deze nooit meer af te scheren. Zijn levensgevoel vroeg om ruimte, in alle betekenissen van het woord, en de diepe drang om die ruimte te krijgen en te behouden, zou er altijd blijven.


Hij zag een aantal jaren geleden een reclame van het koffiemerk Kanis&Gunnink, waarin beelden van hippies overvloeiden in die van mensen die het maatschappelijk gemaakt hadden. Wat hetzelfde was gebleven, was de koffie. Die reclame was hem altijd bijgebleven omdat hij er een aanklacht in zag: ook hij was gewoon een braaf burgermannetje geworden, met een keurige baan en huis, met een keurige auto, zelfs twee, met pakken en stropdassen. En natuurlijk was dat zo, maar het was prettig om te constateren dat het ongrijpbare levensgevoel nooit was weggegaan, het levensgevoel dat zich uiteindelijk altijd weer verzette tegen starheid om hem heen en in zichzelf, ook al neigde hij daar vaak naar vanuit zijn behoefte aan zekerheid. Hij was altijd op de een of andere manier zichzelf gebleven, niet ‘als iedereen geworden’, maar Lodewijk gebleven.


Wat hij bemerkte bij de generatie studenten waaraan hij les had gegeven, was dat de vrijheid om zichzelf te kunnen zijn, vanzelfsprekend werd gevonden en dat ze nauwelijks of geen besef had van de periode, zo’n veertig jaar geleden, waarin de duim van ouders en instituties op bijna iedereen drukte en waarin ‘het jezelf kunnen zijn’ was bevochten.

Hij zag voor deze generatie, zoals voor elke volgende generatie, een nieuwe opgave en wel om echte sociale en spirituele mensen te worden, niet omdat dat zoals vroeger ‘moest’ maar door zelf te ervaren dat echte vrijheid niet kan bestaan zonder gebondenheid, dat er geen ruimte is zonder kaders, dat zijzelf niet kunnen bestaan en zich ontwikkelen zonder de ander en de aarde, dat naast welvaart ook welzijn belangrijk is, dat alles hebben en zijn nog niet wil zeggen dat je gelukkig bent en dat er meer is tussen hemel en aarde, en door de onontkoombare vraag te stellen naar de diepere zin van dit leven en vragen rondom de dood niet meer uit de weg te gaan. Niets is vanzelfsprekend, niets ligt vast, alles is vloeibaar, leven is veranderen, ontwikkelen.

.

Ik ben Lodewijk.


Valkenburg, maart 2015

© Harrie Bielders