Dromen van een nieuwe manier van wonen

Dromen van een nieuwe manier van wonen.



Inhoud.

 

Voorwoord.                                                             

 

1.    Land-stad.                                                     

1.1  De problemen.                                                   

1.1. De revalidatie.                                                    

1.2  Schaalverkleining en diversiteit.                          

1.3  Ontkoppeling.                                                   

1.4  Overgangen.                                                     

1.5  Overgangsgebieden tussen land en stad.            

                                              

2.    Stad. 

2.1  De problemen.                                                    

2.2  Het verkeer.                                                        

2.3  Verscheidenheid en integratie.                            

2.4. Grote dichtheid.                                                

2.5  Openbaar vervoer i.p.v. het autosysteem.                       

 

3.    Stad-woning. 

3.1  De problemen.                                                    

3.2  De noodzaak van goede verblijfsmogelijkheden.          

3.3  Privéruimte en privacy.                                       

3.4  Overgangsgebieden tussen openbaar en privé.    

3.5  Verbinding met de natuur en de stadsrand.          

3.6  Modellen.                                                          

3.7  Tot slot.                                                             

 

Voorwoord.

 

Het hebben van een huis, ergens wonen, is een primaire levensbehoeften en is daardoor een uitermate belangrijk onderdeel van ons leven.

Enerzijds overschatten we vaak het belang van ons huis en haar omgeving, anderzijds onderschatten we het.

Ons huis en haar omgeving maken ons niet gelukkig, maar datgene wat ons bezighoudt, wat we doen en als zinvol wordt ervaren, datgene wat ons leven inhoud geeft.

Maar ons huis en haar omgeving is wel het decor waarin ons dagelijks leven zich afspeelt en als dat decor onze dagelijkse activiteiten optimaal mogelijk maakt, bepaalt dat mede ons geluks- én thuisgevoel.

Ons huis en alles erin en eromheen zijn uitermate belangrijke voorwaarden voor het goed laten functioneren van ons dagelijks leven, zoals een gebouw, haar ligging, haar installaties, diensten en voorzieningen uitermate belangrijke voorwaarden zijn voor het goed functioneren van bijvoorbeeld een ziekenhuis, een kantoor, fabriek, hotel, bejaardentehuis of een winkel.

En als we kijken naar wat we allemaal doen in ons huis en de omgeving, levert dat een hele lijst van activiteiten op. We slapen, koken en eten, douchen, luieren, ontspannen, kijken tv, tuinieren, klussen, bergen spullen op, gaan naar school, ons werk en naar winkels, gaan recreëren, ontvangen en ontmoeten mensen, enzovoort, enzovoort. En al deze activiteiten stellen specifieke eisen aan de woning en haar omgeving.

 

Maar zowel het wonen en de daarmee samenhangende voorzieningen als de activiteiten die voortvloeien uit onze alsmaar groeiende consumptiehonger slokken steeds meer grondoppervlak op. De landbouw, veeteelt, industrie, kantoor- en winkelcentra, het auto- en vliegverkeer, transport, de distributiecentra en recreatievoorzieningen breiden alsmaar uit en slorpen steeds meer natuur, grondstoffen en energie op en veroorzaken lucht-, water- en bodemverontreiniging waardoor de huidige levensbedreigende milieu-, klimaat- en grondstoffenproblemen zijn ontstaan.

 

Daarnaast wordt het wonen al jaren bedreigd door het toenemende auto- en luchtverkeer dat lawaai en luchtverontreiniging veroorzaakt met alle welzijns- en gezondheidsklachten van dien. Verder worden steden steeds drukker door studerende, werkende, winkelende en vertierzoekende mensen en geteisterd door horden toeristen van over heel de wereld, waardoor het verblijfs- en woongenot afneemt en de behoefte groeit om te recreëren in de natuur buiten de stad die daardoor overbelast raakt.

Dit alles vraagt om een herbezinning op de manier waarop we het wonen, werken en recreëren in het verleden hebben georganiseerd en ingericht.

 

In dit boekje wordt gezocht naar een nieuwe manier van wonen die niet alleen onze woon- en leefactiviteiten optimaal mogelijk maakt maar tevens een bijdrage levert aan de hierboven geschilderde problemen.

                                        

1. Land-stad.

 

1.1 De problemen.

 

De ligging van de stad in het landschap laat door de eeuwen heen de verhouding zien van de mens met zijn omgeving. Zo waren de stadsmuren een verweer tegen de bedreigende buitenwereld maar ze hadden ook poorten om mensen en goederen binnen te laten die van belang waren voor het goed functioneren van de stad. Er was een directe afhankelijkheid en relatie met het omringende land zowel wat betreft handel, voedsel en bouwmaterialen. Aan de gebouwen kon je zien welke materialen er in de omgeving aanwezig waren, zoals welk steen- en houtsoorten. De directe omgeving bepaalde in hoge mate de welvaart en identiteit van de toenmalige steden zoals de ligging ten opzichte van handelsroutes via de weg of water, de grondgesteldheid en de aanwezigheid en de kwaliteit van basale grondstoffen. De toenmalige steden waren kleinschalig en ademden met hun omgeving en droegen er, door hun directe afhankelijk, zorg voor.

 

De verhouding van de huidige steden met hun omgeving is vooral door de industrialisatie drastisch veranderd. Steden groeiden rondom nieuwe industrieën waarvan de werknemers van het platteland kwamen: het begin van de leegloop van het platteland. Zo is Eindhoven een middelgrote stad geworden door de vestiging van de Philipsfabrieken en steden in het oosten van het land door de opkomst van de textielindustrie.

 

Kleinschaligheid werd vervangen door grootschaligheid, ambachtelijkheid door massale machineproductie en steden werden veel minder direct afhankelijk van hun directe omgeving. Alles kan nu worden aangevoerd via uitgebreide transportfaciliteiten vanuit grootschalige distributiecentra die bevoorraad worden vanuit grootschalige industrie-, landbouw-, tuinbouw-, fruitteelt- en veeteeltgebieden van over heel de wereld.

 

Ook hebben steden zich naar binnen gekeerd, naar het centrum waar alle belangrijke activiteiten plaatsvinden, en zich afgekeerd van de omgeving en hebben hun ‘vervuilende activiteiten’ naar de randen van de stad verplaatst. Hierdoor ontstaan er niet alleen barrières tussen land en stad, maar wordt de omgeving van steden steeds meer letterlijk en figuurlijk vervuild. Wie door het land rijdt, ziet dan ook in de buurt van steden doorgaans afstotelijk lelijke industrie- en distributiecentra die wat betreft schaal en vormgeving op geen enkele wijze zijn aangepast aan hun omgeving, ze zijn er gewoon neergegooid als afval.

Door de gerichtheid van steden naar binnen, naar het centrum, ontstaan er rondom het centrum slaapwijken waarin alleen gewoond wordt en waaruit alle levendigheid is verdwenen. Werkgelegenheid en de meeste voorzieningen zijn samengevoegd in het centrum of in aparte zones.

 

Door de schaalvergroting van de productie verdwenen in de steden het ambacht en de kleinschalige activiteiten omdat ze niet meer rendabel waren, niet meer konden concurreren met de prijzen van de grootschaligheid. Kleine productiebedrijfjes en winkels zijn dan ook grotendeels verdwenen. In de plaats daarvan zijn winkels gekomen van landelijk of wereldwijd opererende ketens, waardoor alle steden bijna hetzelfde winkelassortiment laten zien en er nauwelijks meer sprake is van de aantrekkelijke diversiteit van voorheen.

Ook is het triest om te zien dat de kleine winkels in dorpen op het platteland en in de wijken van steden zijn verdwenen omdat ze niet kunnen concurreren met de grootschalige winkelcentra die overal zijn verschenen aan de rand van steden, goedkoper, makkelijk bereikbaar met de auto en voorzien van goede parkeermogelijkheden. Dit maakt het wonen op het platteland in dorpjes en kleinere steden steeds onaantrekkelijker omdat er nauwelijks basale voorzieningen meer aanwezig zijn. Hierdoor en door het feit dat werkgelegenheid en het hoger onderwijs zich hebben geconcentreerd in en rond grotere steden, trekken steeds meer mensen naar de steden met alle gevolge van dien, zoals verstening, drukte, hoge onroerendgoedprijzen, lawaai en luchtvervuiling en de ontvolking van het platteland.

Door de hoge onroerendgoedprijzen kunnen in de centra van steden in toenemende mate alleen rijkere mensen wonen, met alle verschraling van een van de positieve kenmerken van steden: diversiteit op alle gebied. Mensen die de hoge huurprijzen niet kunnen betalen moeten noodgedwongen uitwijken naar de randen van de stad of buurgemeenten.

 

Ook de massale opkomst van de auto heeft het leven in de stad en haar omgeving drastisch veranderd. Niet alleen is de bezitter ervan mobieler geworden, kan hij gemakkelijk grote afstanden afleggen en reizen en makkelijk spullen meenemen en vervoeren, maar werden en worden er ook meer en bredere wegen aangelegd om dit allemaal mogelijk te maken.

Ons landschap wordt dan ook doorsneden door een enorm netwerk van autowegen met vertakkingen tot diep in de stad om het personen- en goederenverkeer soepel te laten verlopen, wat niet alleen leidt tot een enorm ruimtebeslag, geluids- en luchtvervuiling op zowel het land als in de stad, maar in de stad ook tot een enorme onveiligheid door het snelheidsverschil van de auto en die van de voetganger en de fietser. Tevens werpen wegen barrières op zowel in de stad als op het land met alle gevolgen van dien. Ecosystemen worden verstoord en het zich ontspannen verplaatsen in de stad en het land worden ernstig belemmerd.

Daarnaast is de recreatiekwaliteit van het platteland geminimaliseerd door monoculturige en grootschalige landbouw en veeteelt en is de kleinschaligheid en diversiteit grotendeels uit het landschap verdwenen.

Omdat de recreatiemogelijkheden zowel in de stad als op het platteland sterk zijn afgenomen, worden de schaarse gebieden waar dit wel nog mogelijk is, overlopen en staan er niet alleen door de week overal files maar ook in het weekend.

Dit alles heeft geleid tot een verarming van zowel de kwaliteit van de stad als van het landelijk gebied.

Concluderend: zowel de stad als het omringende land worden steeds minder leefbaar. Daarom gaan we op zoek naar oplossingen.

 

1.2 De revalidatie.

 

Revalidatie is een medische term die herstel betekent, of letterlijk weer valide worden na een ongeval, ziekte of medische ingreep. Deze term zouden we ook kunnen toepassen op het noodzakelijk proces om zowel de stad als het platteland eromheen weer gezond te maken, te herstellen, omdat ze in vele opzichten ziek zijn, ten prooi gevallen aan de ontwikkelingen waarin het streven naar welvaart, de macht van het geld, winstbejag en ongebreideld consumptiegedrag centraal stonden en staan en waarin er geen of in ieder geval te weinig aandacht was en is voor het feit dat zowel de natuur, het landschap en steden en dorpen niet alleen op zich en samen een ecosysteem vormen waarin alles met elkaar samenhangt en dus in samenhang moet worden bekeken om goed te functioneren, als ook voor het feit dat de aarde een ecosysteem is en dat dus ieder detail van ons handelen invloed heeft op het wel of niet goed functioneren van het ecosysteem aarde.

 

Als mensen na een ongeval of ziekte moeten revalideren, wordt er door de betrokken deskundige eerst een behandelplan gemaakt. In dat behandelplan wordt nauwkeurig vastgelegd wat er allemaal moet gebeuren om de cliënt weer gezond, krachtig en sterk te maken waarna de verschillende specialisten het plan gaan uitvoeren. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan het functioneren van de cliënt na de revalidatie. Bijvoorbeeld, hoe kan een iemand met een beperkte longcapaciteit toch een redelijk mobiel leven leiden. Hij moet dan natuurlijk niet (meer) roken en moet op zijn gewicht letten.

Het bovenstaande houdt in dat het revalidatieproces van onze steden, dorpen, het landschap niet alleen betrekking kan hebben op ingrepen die defecten binnen de verschillend ecosystemen herstellen, maar ook dat we ons bezinnen op nieuwe manieren van leven die dat herstel duurzaam maken. En dat vereist verandering van ons denken en handelen. We zullen moeten omdenken om het noodzakelijke revalidatieproces toekomstbestendig te maken.

 

1.3 Schaalverkleining en diversiteit.

 

Om de omgeving van de steden, het landschap, weer gezond te maken is het noodzakelijk het deel dat gebruikt wordt als grootschalige invulling ten behoeve van de landbouw- en veeteelt drastisch te beperken en voor een groot gedeelte te vervangen door natuur en kleinschalig productie, en monoculturen voor een aanzienlijk gedeelte te vervangen door diversiteit.

Onze voedselproductie overschrijdt vele malen de nationale behoefte. Op het gebied van landbouwproducten zijn we op de Verenigde Staten na de grootste exporteur en Nederland heeft in Europa de koppositie wat betreft bij de export van kaas, volmelkpoeder en condens vanuit de EU naar de wereldmarkt. Dat alles levert veel geld op maar onder andere ook veel mest en stikstof die de natuur aantast en wel in die mate dat we een zodanig stikstofprobleem hebben dat milieuorganisaties bij de rechter hebben afgedwongen dat de regering maatregelen moet nemen om de stikstofuitstoot drastisch te verminderen met als gevolg dat een groot aantal bouwprojecten niet konden worden uitgevoerd. Meer dan de helft van de stikstofuitstoot komt voor rekening van de landbouw en veeteelt.

Hierbij komt de luchtvervuiling en de verontreiniging van het grondwater door het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen en de hiermee samenhangende verarming van de bodem doordat het bodemleven ernstig wordt aangetast. Kortom: waar zijn we mee bezig?!

 

Ingrijpen in de huidige manier van onze voedselproductie en in het beleid van de ruimtelijke ordening is niet alleen noodzakelijk voor het natuurherstel met betrekking tot het natuuroppervlak, de biodiversiteit, grond-, water- en luchtkwaliteit, maar ook ten behoeve van de voedselkwaliteit én ons contact met de natuur als noodzaak voor onze de ontplooiing van onze psychische en fysiologische functies. De kwaliteit van de omgeving van steden is dan ook van zeer groot belang voor de kwaliteit van leven in de steden, voor de stad als geheel en haar bewoners in het bijzonder.

 

1.4 Ontkoppeling.

 

Door de uitdijende steden en dorpen slorpt de bebouwing niet alleen steeds meer natuur op maar groeien steden en dorpen ook steeds dichter naar elkaar toe om in veel gevallen zelfs in elkaar over te lopen. Deze ontwikkeling gaat ten koste van de omvang van het natuurlandschap en van een samenhang tussen delen van dat landschap waardoor de ecosystemen hiervan ernstig worden bedreigd. De verdere verstoring van deze samenhang wordt veroorzaakt door het zich alsmaar uitbreidende wegennet. Ecoducten zijn natuurlijk maar druppels op een gloeiende plaat om de natuur en de daarin levende dieren de ruimte te geven die nodig is voor een natuurlijk leven. We weten zelf hoe we ons voelen als we al wandelend voortdurend drukke wegen moeten oversteken en niet genoeg ruimte hebben om ons te bewegen.

Om de natuur als totaalsysteem goed te laten functioneren is het noodzakelijk om de samenklontering van steden en dorpen te doorbreken door ze te ontkoppelen.

Dit kan zoals hierboven schematisch aangegeven. Ontkoppeling vereist ingrepen op landelijk, regionaal en stedelijk niveau in het bestaand beleidsterrein van de ruimtelijke ordening die dwingen tot maatregelen om bij de planning van uitbreiding van steden en dorpen ervoor te zorgen dat er voldoende natuurruimte is tussen steden en dorpen, delen van de bebouwing worden teruggegeven aan de natuur en steden en dorpen worden voorzien van natuurcorridors.

 

Ontkoppeling is ook gewenst met betrekking tot het versterken van de identiteit en herkenbaarheid van bebouwde gebieden. Nu lopen steden en dorpen vaak gewoon in elkaar over en is alleen aan de naamborden zichtbaar dat je in een andere stad, gemeente of dorp bent aangekomen.

 

Met betrekking tot barrières die in de natuur worden opgeworpen door verkeerswegen is het noodzakelijk deze zodanig te plannen en aan te leggen dat de natuur er zo weinig mogelijk last van heeft, zowel met betrekking tot het voorkomen van barrières alsook van geluidsoverlast en luchtvervuiling. Dit kan door het verdiept aanleggen van wegen, voldoende en brede ecoducten, tunnels, geluidsarme bestrating en door beplanting, kunstmatige wallen, geluidsschermen of gedeeltelijke overkapping.

 

Dit alles vereist veel aandacht, inspanning en geld. Maar kiezen we voor welvaart op de korte of op de lange termijn en kiezen we niet alleen voor welvaart maar ook voor welzijn?

 

1.5 Overgangen.

 

Als mensen zijn we ingesteld op geleidelijke overgangen zoals die van stilte naar geluid, van slapen naar wakker worden, van donker naar licht, van laag naar hoog. Het plotselinge veroorzaakt doorgaans een schrikreactie en stress.

 

Uit de biologie is bekend dat bij al het levende de groei niet lineair verloopt. Zo groeit een kind niet elke dag een beetje, maar heeft het zogenaamde groeistuipjes. Groei is te beschouwen als een overgang tussen twee gestabiliseerde perioden en is kort van duur ten opzichte van deze perioden. Dit proces is bijvoorbeeld duidelijk waarneembaar in de perioden tussen de twee jaargetijden winter en zomer, die hoewel ze in de jaarkalender even lang duren als de lente en de herfst, in werkelijk langer duren. De lente en herfstverschijnselen zijn maximaal 2 maanden zichtbaar. De lente en de herfst zijn dan ook te beschouwen als overgangstijden tussen respectievelijk de winter en de zomer en tussen de zomer en de winter. Zo is ook de avondschemering een overgang tussen de dag en de nacht en het ochtendgloren een overgang tussen de nacht en de dag en is het wakker worden een geleidelijke overgang tussen slapen en wakker zijn.

 

Als we deze overgangen nader bekijken, ontdekken we een aantal overeenkomsten. De genoemde overgangen worden gekenmerkt door een geleidelijke aanzet, een snellere doorbraak en geleidelijke afname naar een nieuwe stabiliteit welk proces is weergegeven in de onderstaande S-curve.

Bij ziekteprocessen blijkt er vóór het genezingsproces doorgaans een verslechtering op te treden die negatief kan aflopen, maar gelukkig doorgaans overgaat in een  een versnelling van het genezingsproces, zoals in de onderstaande curve aangegeven.

Uit bovenstaande beschouwingen komen twee belangrijke kenmerken van overgangen naar voren, namelijk geleidelijkheid en een grote activiteit. De grote mate van activiteit kunnen we waarnemen in de lente waarin er sprake is van een energie-explosie. Deze explosie is alleen mogelijk door een lange voorbereiding in de winter waarin de blad- en bloemknoppen worden gevormd die zich in het voorjaar door de lentewarmte ontvouwen als een paraplu.

 

Bij de kenmerken van geleidelijkheid en grote activiteit hoort een derde kenmerk, namelijk verwevenheid, wat wil zeggen dat de overgang kenmerken vertoont van beide gebieden, tijden en/of toestanden waartussen de overgang plaatsvindt. Deze verwevenheid is zichtbaar in bijvoorbeeld de overgang tussen waken en slapen. Tijdens deze overgang kun je iemand iets vragen en hij zal je vaak antwoorden, terwijl hij dat de volgende dag niet meer weet. Ook is de verwevenheid te zien bij de overgang tussen dag en nacht. Het is zowel licht als donker hetgeen we schemering noemen.

Hieruit valt een vierde kenmerk van natuurlijke overgangen af te leiden, namelijk de eigenheid van elke overgang, die verschilt van de aangrenzende gebieden, tijden en/of toestanden.

Natuurlijke overgangen worden dus gekenmerkt door:

 

  1. Geleidelijkheid.
  2. Grote activiteit.
  3. Verwevenheid.
  4. Eigenheid.

 

Deze kenmerken spelen een essentiële rol binnen alle natuurlijke processen binnen zowel onze eigen psychische als fysiologische groei en ontwikkeling als binnen alle aspecten van de wereld om ons heen, dus ook binnen de overgang tussen land en stad. Bovenstaande aspecten zullen dan ook een grote rol moeten spelen in de vormgeving van de overgangsgebieden tussen land en stad.

 

1.6 Overgangsgebieden tussen land en stad.

 

Vanuit de bovengenoemde kenmerken van overgangen kunnen we het overgangsgebied tussen land en stad omschrijven als een gebied dat de overgang vormt tussen twee gebieden met ieder hun eigen functies en sferen en dat gekenmerkt wordt door geleidelijkheid, activiteit en verwevenheid en daardoor een eigen functie en sfeer heeft die een positieve invloed hebben op de functionele en sferische aspecten van beide aangrenzende gebieden: het land en de stad.

Om het overgangsgebied een eigen functie te kunnen geven, is het noodzakelijk het vorm te geven als een eigen en herkenbaar gebied, als een grensgebied tussen land en stad dat niet zo star en afwijzend werkt als de vroegere stadsmuur maar wel duidelijk aangeeft en laat voelen dat we een ander gebied ingaan.

De eigen functie en sfeer van het overgangsgebied kan worden verkregen:

 

  1. Door het overgangsgebied in te richten als een kleinschalig en divers gebied, dat als een buffer fungeert tussen de monoculturen van de stad en het land.
  2. Door het overgangsgebied een functie te geven ten behoeve van de invulling van de behoefte van mensen om in contact te komen met de natuur in de directe omgeving van de stad. Deze behoefte betreft doorgaans zowel het willen verblijven in een rustige en natuurlijke omgeving als ook het bezig zijn met de natuur in de natuur in de vorm van tuinieren en het zelf verbouwen van voedsel. Dit laatste heeft alles te maken met de toenemende hang naar een natuurvriendelijke en milieubewuste manier van leven.
  3. Door het overgangsgebied vorm te geven in samenspraak met de stedeling. Als wonen wordt gedefinieerd als ‘Het meer of minder permanent verblijven op een plek van waaruit de wereld wordt verkend en ervaren, en waar men steeds weer terugkeert, thuis komt’, dan is de genoemde plek een plek waarop iemand zich thuis voelt, iets mee heeft. Dit ‘thuisgevoel’ kan alleen ontstaan als de bewoner bij het proces van het ontstaan en invulling van het overgangsgebied wordt betrokken. Dit is tevens van groot belang om ten behoeve van het dagelijkse beheer van het overgangsgebied betrokkenheid en dus een verantwoordelijksgevoel te ontwikkelen.

 

Samenvattend: het overgangsgebied tussen land en stad moet invulling geven aan:

 

  1. De behoefte aan een grensgebied tussen land en stad.
  2. De behoefte aan een contactplaats met de natuur in de zin van verblijven.
  3. De behoefte aan een contactplaats met de natuur in de zin van in en met de natuur bezig zijn.
  4. De behoefte aan betrokkenheid bij alle aspecten van het wonen.

 

Vanuit bovenstaande behoefte kan het overgangsgebied als volgt vorm krijgen en worden ingevuld:


  1. Zeer gevarieerde wallen met een zeer diverse botanische samenstelling die de monoculturen volledig omzomen.
  2. De belijning ervan dient zo gevarieerd mogelijk te zijn als tegenwicht tegen de rechte lijnen van de monoculturen. De gevarieerde belijning creëert door variatie in de gerichtheid naar windstreken een mengeling van bijvoorbeeld schaduw- en zonplekken waardoor een zo groot mogelijke milieudiversiteit kan ontstaan.
  3. Er moet naar worden gestreefd om de wallen rondom de verschillende steden en dorpen niet alleen met elkaar te verbinden en er wandel- en fietspaden in aan te leggen, maar ze ook te laten aansluiten op zogenaamde natuurreservaten/beschermde natuurgebieden, waardoor het mogelijk wordt om in een steeds wissellende natuurstrook van stad naar stad, van dorp naar dorp te wandelen of te fietsen en van stad en dorp naar beschermde natuurgebieden. Hierdoor ontstaat er tevens meer samenhang tussen de verschillende natuurgebieden waardoor de ecologische structuur ervan wordt versterkt. Dit houdt in dat verkeerswegen binnen deze samenhangende structuur van natuurlijke gebieden een ondergeschikte rol krijgen en er dus kunstwerken nodig zijn om doorsnijding van de natuurlijke structuur te voorkomen.
  4. Aansluitend aan de wallen kunnen kleinschalige alternatieve landbouwculturen worden gesitueerd die door de ligging dicht bij de stad de afstand tussen producent en consument verkleinen, waardoor het transport aanzienlijk kan afnemen en de tussenhandel kan vervallen, wat niet alleen goed is voor het milieu maar ook voor de kostprijs van de producten.
  5. Tussen deze kleinschalige culturen kunnen kleine wegen op menselijke schaal worden aangelegd. Hierop wandelen of fietsen, in contact met natuurlijke arbeid op menselijke schaal, geeft een eigen sfeer en inwerking die anders zijn dan alleen het verblijven in een natuurgebied en kan een bijdrage kan leveren aan de bewustwording van waar bijvoorbeeld onze groenten, fruit en melkproducten vandaan komen.
  6. Aansluitend op deze kleinschalige landbouwculturen kunnen volkstuincomplexen worden gesitueerd waarin de stedeling het bepleite intense contact met de natuur kan hebben. Als geleidelijke overgang naar de stedelijke bebouwing kunnen hier kleinschalige tuinhuisjes worden gebouwd.
  7. Aansluitend op deze invulling van groen en kleinschalige tuinhuisjes, kan er een strook worden gepland waarin mensen zelf hun eigen huis kunnen bouwen, groter dan de tuinhuisjes en kleiner en gevarieerder dan de stedelijke bebouwing, en gebouwd met meer natuurlijke materialen. In deze stroken kan de natuur die in de volkstuincomplexen overheerst, langzaam afnemen in schaal en een langzame overgang vormen van randstedelijk- naar meer stedelijk groen.
  8. De recreatiefunctie van het randstedelijke groen kan verhoogd worden door de aanleg van kleine recreatieplekken, zoals picknickplekken, vis- en zwemmogelijkheden indien sloten of kleinere plasjes deel uit maken van het overgangsgebied, speelplekken voor kinderen en bijvoorbeeld informatiecentra gekoppeld aan de genoemde kleinschalige landbouwculturen. Hoe gevarieerder de mogelijkheden des te meer zal er gebruikt worden gemaakt van de recreatiefunctie van de overgangsgebieden waardoor de aanleg van grote recreatieparken, met alle verkeersdrukte en ruimtebeslag van dien, kan worden beperkt en de files naar buitenstedelijke natuurgebieden afnemen. Door goed gebruik te maken van de plaatselijke omstandigheden kunnen de recreatieplekken in het overgangsgebied hun eigen functie en sfeer krijgen, als bijdrage aan de diversiteit die zowel voor het goed functioneren van zowel het land als de stad van groot belang is.
  9. Om de noodzaak van het contact met de natuur niet alleen buiten de stad mogelijk te maken, maar ook in de directe woonomgeving, is het nodig om de natuur ook in de stad een belangrijke plek te geven, niet alleen om er naar te kijken maar ook er direct mee in contact te komen. ‘Verboden zich op het gras te bevinden’ moet dan ook zo veel mogelijk vermeden worden, net zoals hier en daar een bloemenbak. Om zowel het randstedelijke groen optimaal bereikbaar te maken en als recreatiemogelijkheid te gebruiken, is het gewenst de binnenstedelijke natuur te verbinden met de randstedelijke natuur en wel zodanig dat er zo weinig mogelijk barrières zijn tussen beiden.
  10. Hetgeen hierboven is geschilderd met betrekking tot de invulling van het overgangsgebied tussen land en stad middels geleidelijke overgangen, kan ook worden toegepast rondom industriegebied aan de randen van de stad. Een eerste vereiste is dat deze worden omgeven door vertikaal groen om de milieubedervende invloeden, zoals luchtverontreiniging en geluidsoverlast, te verminderen.
  11. Om de aansluiting op zowel het op het overgangsgebied als op de stad natuurlijk en dus geleidelijk te laten verlopen is het gewenst de industrieplekken op te bouwen van klein naar groot en van groot naar klein. Dit kan door zowel aan de overgangsgebieden als aan de stadszijde kleinschalige stedelijke nijverheidswerkplaatsen, kleinschalige alternatieve productiebedrijfjes, toeleveringsbedrijfjes en industriële dienstverlenende instellingen een plek te bieden. Dit in logische samenhang met bijvoorbeeld de kleinschalige land- en tuinbouwculturen en de meer stedelijke functies.
  12. Ten behoeve van de bereikbaarheid op verschillende manieren, is het wenselijk dat het industriële gebied aansluit op het overgangsgebied.Industrie hoeft niet worden weggemoffeld, maar goed vormgegeven kan ze een mogelijke bezienswaardigheid zijn langs wandel- en fietspaden en een bijdrage leveren aan de bewustwording van het feit dat wonen, werken en recreëren een samenhangend geheel van stedelijke activiteiten vormen.

       

      We hebben in het bovenstaand gezien dat het overgangsgebied tussen land en stad functies vervult die een positieve invloed hebben op het functioneren van zowel de stad als het omringende land en wel samenvattend:

       

      1. Het overgangsgebied tussen land en stad fungeert als duidelijk grensgebied tussen land en stad, zoals vroeger de stadsmuren. Hierdoor ontstaat er ordening in het landschap en wordt deze zichtbaar en voelbaar, zoals een haag of hekje zichtbaar maakt waar ons privéterrein begint en een trottoirband de scheiding aangeeft tussen de voetgangerszone en het wegverkeer.
      2. Het overgangsgebied vergroot de recreatie- en ontspanningsmogelijkheden.
      3. Het overgangsgebied schept een grote diversiteit aan plekken in functioneel en sferisch opzicht.
      4. Het overgangsgebied vergroot de mogelijkheid voor het verbouwen van gezond voedsel.
      5. Het overgangsgebied heeft een ontlastende functie voor het land met betrekking tot verkeersdrukte die veroorzaakt wordt door recreanten en stadontvluchters die het niet meer volhouden in de stad met alle gevolgen van dien, zoals de groei van tweede woningen, pleziervaartuigen en hectaren stacaravans.
      6. Het overgangsgebied vangt de nadelige effecten op van het verkeer en de industrie zoals lawaai, luchtvervuiling en lelijk aanzien.
      7. Het overgangsgebied brengt een verbinding tot stand tussen de natuur buiten en in de stad waardoor beiden optimaal kunnen functioneren.

       

      Het bovenstaande is hieronder schematische weergegeven in een aantal modellen.

      a.  Stedelijke bebouwing.

      b.  Overgangsgebied land-stad.

      c.  Recreatiepunt ingevuld naar gelang de plaatselijke natuurlijke omstandigheden, zoals de aanwezigheid van zand, water etc.

      d.  Natuurgebied.

      e.  Industriezone.

      f.  Verkeersweg.


      Schematische weergave opbouw overgangsgebied.

      Doorsnedes van links naar rechts:  A, B en C.

      Pijl 1:  Stadspenetrerend groen vanuit houtwal.

      Pijl 2:  Stadspenetrerend groen vanuit natuurgebied.                                                                         

      Doorsnede A:

      • Grootschalige agrarische monoculturen.
      • Houtwal met fiets- en voetpaden.
      • Kleinschalig randstedelijk recreatiegebied in te vullen naar gelang de plaatselijke omstandigheden, zoals de aanwezigheid van zand, water etc.
      • Houtwal met fiets- en voetpaden.
      • Kleinschalige land- en tuinbouwculturen met kleinschalige wegen.
      • Volkstuintjes met kleinschalige tuinhuisjes.
      • Gebied met eigen kleinschalige woningbouw, gebouwd met natuurlijke materialen binnen een afnemend groengebied.
      • Stedelijk woongebied.

       

      Doorsnede B:

      • Grootschalige agrarische monoculturen.
      • Houtwal met fiets- en voetpaden.
      • Kleinschalige land- en tuinbouwculturen met kleinschalige wegen.
      • Volkstuintjes met kleinschalige tuinhuisjes.
      • Gebied met eigen kleinschalige woningbouw gebouwd met natuurlijke materialen binnen een afnemend groengebied.
      • Stedelijk woongebied.

       

      Doorsnede C:

      • Grootschalige agrarische monoculturen.
      • Houtwal met fiets- en voetpaden.
      • Randstedelijk industriegebied.
      • Kleinschalige nijverheids-, productie- en toeleveringsbedrijfjes en dienstverlenende instellingen.
      • Stedelijk woongebied.


      2. Stad.

       

      2.1 De problemen.

       

      Er zijn boeken vol geschreven over de oorzaken van de toenemende onleefbaarheid van onze steden die alsmaar uitdijen en waarin de samenhang tussen wonen, werken en recreëren is verdwenen, waarin het autoverkeer overheerst, waar de drukte, het lawaai en luchtvervuiling gestaag toeneemt, waar het wonen alsmaar duurder wordt en in toenemende mate alleen voor de rijken betaalbaar is waardoor de zo belangrijke diversiteit verdwijnt, waar de voorzieningen in de wijken alsmaar afnemen waardoor het slaapwijken worden waarin niets meer te beleven valt, enzovoort, enzovoort.

      Het is duidelijke dat in ieder geval de industriële revolutie hierin een hoofdrol heeft gespeeld. Industrieën zogen mensen naar de stad, hetgeen leidde tot een overbevolking van de steden en asociale woontoestanden. Open plekken, zoals binnenterreinen, werden veelal volgebouwd en kelders als woningen ingericht. De meer welgestelden ontvluchtten vaak de stad en vestigden zich in rustige buitenplaatsen. Toen het na 1874 werd toegestaan buiten de stadswallen te bouwen, ontstonden daar industriële complexen en arbeiderskoloniën.

      Als reactie op de wantoestanden in de steden, waar van licht, lucht en groen nauwelijks meer sprake was, ontstonden tuinsteden met lage dichtheden, tuinen en parkjes: het begin van de uitdijende steden.

       

      De industrialisatie trok niet alleen mensen naar de steden, maar bracht ook een versnelling van het leeftempo met zich mee. De beperkte mogelijkheden van mens en dier werden vervangen door het tempo van de machine: de stressmaatschappij werd geschapen. Door het wonen in de geïndustrialiseerde stad werd de mensen afgesneden van de natuur, van het natuurlijke ritme, voedsel en leefomstandigheden en ‘de gemeenschap’ verdween.

      De handel verhuisde van de markt naar de winkels en van de winkels naar de winkelcentra, het thuiswerk en het werk in werkplaatsen naar de fabrieken en de kar en voetganger naar de privéauto en vrachtwagen.

      Er ontstonden hokjes: arbeiderswijken, industriecentra, kantoorcentra, winkelcentra, scholengemeenschappen, bejaardentehuizen en recreatieparken met overdag lege woonwijken en ’s avonds lege werk-, studeer- en winkelcentra. De natuurlijke samenhang verdween en de leegte werd geschapen.

      Door de stijgende welvaart vond er een enorme oppervlaktevergroting plaats in zowel de handels-, productie- en dienstverlenende sector als in de woningen en de verkeersvoorzieningen. De honger naar ruimte was en is niet te stillen met als gevolg alsmaar stijgende grond- en onroerendgoedprijzen. Het stadsleven werd en wordt in toenemende mate bepaald door speculanten, onroerendgoedondernemingen en projectontwikkelaars waarvan de activiteiten op de eerste plaats waren en zijn gericht op het verdienen van geld en niet op het vervullen van de behoeften van mensen.

       

      Terwijl de middeleeuwse stad door haar structuur en afmetingen mensen en hun activiteiten samenbracht en goede voorwaarden bood voor voetgangersverkeer en verblijf buitenshuis, kortom voor ontmoetingen, bewerkstelligen de huidige steden precies het tegenovergestelde.

       

      Tot voor het industriële tijdperk werden openbare ontmoetingsplekken gevormd door straten en pleinen. Ze vormden de verkeers-, speel- en ontmoetingsplekken voor iedereen en kenden een mengeling van allerlei functies. De straat was een verlengstuk van de woning met winkeltjes, ambachtsbedrijven en cafeetjes. Doordat deze verdwenen, de woningen groter werden en een tuin kregen en de auto de straat overnam en onveilig maakte, verschraalde de straat als ontmoetingsplaats en nam daardoor de samenhorigheid af. De waterpomp op de hoek van de straat of op het plein verdween, evenals de groente- en melkboer, de scharensliep en de vodden-, olie- en kolenman. De openbare badruimtes werden vervangen door badkamers, het praatje bij de kapper, in het café of op de markt vervangen door de krant, radio, telefoon en televisie.

       

      Doordat het gemotoriseerde verkeer steeds meer ruimte opeiste, de woningpercelen steeds groter werden, nam de bebouwingsdichtheid af en daardoor ook de sociale dichtheid. Tevens verdween door al deze ontwikkelingen de overgangen tussen privé en openbaar via half privé en half openbaar. Het privé houdt nu doorgaans op bij de voordeur, terwijl vroeger er een bankje voor het huis stond waar de buurtpraatjes plaatsvonden en de kinderen gewoon op straat konden spelen zonder risico overreden te worden door een auto. De straat als buitenruimte bij de woning, als erffunctie, als plaats voor ontmoetingen en activiteiten verdween en daarmee de levendigheid en het sociale leven.

       

      2.2 Het verkeer.

       

      Als gevolg van de afstand tussen mensen, tussen de verschillende stedelijke functies van wonen en werken, wonen en recreëren, wonen en winkelen, wonen en leren ontstond er meer verkeer, waarvan de omvang van het autoverkeer een van de grootste stedelijke problemen is geworden, omdat het autoverkeer zeer onveilig is (in 2018 21.700 ernstige verkeersslachtoffer waarvan 678 doden), ruimte- en energieverslindend, ernstige luchtvervuiling en lawaaioverlast veroorzaakt en wegen en steden verstopt. Gezegd mag worden dat de enorme groei van het autoverkeer zowel het landschap, de stad, de wijk en de straat ernstig heeft beschadigd. Autowegen verwoesten de ecologische structuur van de natuur, wegen in steden zijn barrières die het ontspannen en veilig bewegen van mensen ernstig belemmeren en straten in wijken worden ingenomen door rijdende en geparkeerde auto’s en ontnemen de straat haar oorspronkelijke verblijfs- en ontmoetingsfuncties voor haar bewoners waardoor het voor hen niet meer interessant is om de straat op te gaan en ze zich steeds meer terugtrekken in hun woning en straten en pleinen gedegradeerd worden tot levenloze en lege afvoerriolen van het autosysteem en tot parkeervlaktes.

      De aanleg van grasvelden met bomen en struiken vergroot de leegte en levenloosheid doorgaans alleen maar omdat ze niet direct aansluiten op de woonactiviteiten doordat tussen de woningen en het groen de straat een onveilige barrière vormt, zoals te zien op bijgaande foto.

       

      Het verkeersprobleem is moeilijk op te lossen omdat het direct gekoppeld is aan het autosysteem op zich: auto’s vragen om wegen en parkeerplaatsen bij de woning, het winkelcentrum, de werkplek en het recreatiegebied. Het probleem is alleen op te lossen binnen een nieuwe visie op stedenbouw die niet kiest voor een onbeperkt gebruik van de auto maar voor een stedelijke samenhang die gericht is op een optimaal wonen, werken en recreëren van haar bewoners. De auto, begonnen als een gemak voor het individu, is verworden tot een autosysteem dat ons in toenemende mate de mogelijkheid en de ruimte ontneemt voor het optimaal kunnen verrichten van zijn woon- en leefactiviteiten. Daar zou alles toch om moeten draaien.

       

      2.3 Verscheidenheid en integratie.

       

      Als we een analyse maken van goed verlopende activiteiten, zien we een logische opeenvolging van deelactiviteiten en handelingen. Binnen arbeidsprocessen wordt hieraan dan ook vanwege economische redenen veel aandacht besteed. Stedelijke activiteiten stellen dezelfde eisen. Helaas hebben we in het voorafgaande moeten constateren dat de stad in dit opzicht abominabel presteert. Het is onbegrijpelijk dat mensen die arbeidshandelingen optimaal op elkaar kunnen laten aansluiten, stedelijke structuren kunnen handhaven en nog steeds creëren die goede woon-, werk ontspanningsactiviteiten juist onmogelijk maken. Het zou logisch zijn dat de ruimtelijke structuur van de stad het bewegen tussen de activiteiten die direct samenhangen met het wonen, zoals werken, winkelen en recreëren, zo optimaal mogelijk maakt, zoals we dat bij onze huiselijke activiteiten doorgaans wel goed doen.

      Huiselijke activiteiten spelen zich af in de woning en de directe omgeving zoals het buitenterras, de tuin en de straat. Het is dan ook logisch dat de ruimtelijke structuur het bewegen tussen deze gebieden zo optimaal mogelijk maakt door de woonkamer een directe verbinding te geven met het terras en de tuin en vanuit de woning verbindingen te maken met de straat die de mogelijkheid zou moeten bieden voor activiteiten en contact met buurtbewoners en als zodanig een erffunctie vervult, waarvan de sfeer is te omschrijven als half openbaar, selectief (in hoofdzaak alleen voor de bewoners) en rustig. Deze half openbare sfeer is voelbaar als je er als ‘vreemdeling’ doorheen loopt of rijdt en je je een gluurder of indringer voelt, zoals ik dat als toerist vaak in kleine Franse dorpjes voelde en bij het betreden van woonhofjes. De bewoners hebben het gevoel dat het hun ruimte is. Het ontbreken van het half openbare karakter met haar erffunctie is mede de oorzaak dat woningen zich afkeren van de straat.

       

      Net zoals binnen de woning activiteiten logisch op elkaar aansluiten, zoals het eetgedeelte nabij keuken en de badkamer nabij de slaapkamer, zo zou dat ook binnen de stedelijke structuur moeten gebeuren. Als uitgangspunten hierbij zouden moeten gelden dat functies en sferen logisch op elkaar aansluiten en elkaar niet negatief beïnvloeden, zoals dat het geval is als woningen aan een drukke verkeersweg worden gesitueerd, en dat er geleidelijke overgangen plaats vinden tussen privé en openbare gebieden, functies en sferen via half privé en half openbaar op basis van de uitgangspunten zoals die zijn geformuleerd over natuurlijke overgangen in 1d.

       

      Op basis van deze uitgangspunten zijn voor stedelijke functies reeksen van bij elkaar horende functies te maken die toegepast kunnen worden bij de stedelijke planning:

       

      1. Autostraat, stroomfunctie.
      2. Garages; grote kantoren; werkplaatsen; grote winkels.
      3. Kleine winkels; dienstverlenende instellingen en andere op mens betrokken instellingen/ondernemingen: werkplaatsen direct betrokken op mensen zoals de schoenmaker, horeca, gemeentehuis, wijkcentra e.d. met op de verdieping woongelegenheden met buitenruimten.
      4. Voetgangersstraat.
      5. Zoals 3.
      6. Woningen aan half openbare straat.

       

      Bij deze reeks staat de positie van de auto en voetganger centraal met de daarbij aansluitende activiteiten.

       

      Kijken we naar de activiteiten in de recreatieve, ontspannende sfeer, dan ontstaat er op basis van de geformuleerde uitgangspunten de volgende reeks functies:

       

      1. Ongeorganiseerde ontspanning, bijv. stadspark.
      2. Half georganiseerde ontspanning, bijv. horeca.
      3. Georganiseerde ontspanning, bijv. theater.
      4. Georganiseerde activiteiten, bijv. cultureel centrum, school voor vrije uren.
      5. Ongeorganiseerde activiteiten, bijv. winkels, werkplaatsjes (zie reeks 3 vorige reeks).
      6. Zie 4, 3, 2, 1 of 4, 3, 6 van de vorige reeks.

       

      Bij deze reeks staat de graad van de organisatie van activiteiten en het soort activiteiten centraal.

       

      Hoe gemakkelijke fouten worden gemaakt bij de aaneenschakeling van functies zien we bijvoorbeeld vaak bij gebouwen als provincie- en gemeentehuizen. Deze worden vaak gesitueerd bij recreatiegebieden of parken, zoals in Maastricht, Den Bosch, Brunssum en Valkenburg, bedoeld als versterking van de representatieve functie. Maar de activiteiten die er plaats vinden, rechtvaardigen in geen enkel opzicht deze ligging.

       

      2.4. Grote dichtheid.

       

      Naast een grote verscheidenheid aan activiteiten en een goede samenhang hiertussen, is het om een aantal redenen noodzakelijke grote dichtheden te realiseren.

       

      1. Grote dichtheden zijn nodig om een goed openbaar vervoer mogelijk te maken als alternatief voor het autoverkeer.
      2. Alleen bij een dichte bebouwing kan er sprake zijn van meer besloten ruimtes met een half openbaar karakter en een erffunctie.
      3. Grote dichtheden zijn noodzakelijk vanwege het aanwezige ruimtegebrek zowel binnen de stad als in het landschap.

       

      Grote dichtheden kunnen op een aantal manieren worden bereikt. In het licht van het voorafgaande dient te worden gepleit voor een dichtheid door middel van laagbouw tot en met 4 lagen en niet door middel van hoogbouw. Voor deze zienswijze zijn een aantal argumenten aan te voeren.

       

      1. Bij hoogbouw komen voornamelijk komen en gaan activiteiten voor en houden weinig mensen zich in de omgeving van woonblokken op vanwege het ontbreken van een knusse, half openbare sfeer van de grote ruimtes tussen hoogbouw.
      2. Praktisch is de drempel tussen binnen en de buitenruimten te groot vanwege de grote afstand tussen de woning en deze ruimten. Even met je kind naar de zandbak gaan en even terug naar je woning omdat het moet plassen doe je door de afstand niet gemakkelijk.
      3. Omdat tussen hoogbouw veel ruimte is in verband met de bezonning van de woningen, ontstaat er een grote spreiding van activiteiten en gebeurtenissen en daardoor een afname van sociale activiteiten.
      4. Klimatologisch geeft hoogbouw meer problemen dan laagbouw, waardoor het verblijven alleen maar ongunstiger wordt.
      5. Laagbouw past beter bij onze manier van ons verplaatsen en het gebruik van onze zintuigen. Ons gezichtsveld is horizontaal breder, onze blik doorgaans horizontaal gericht en het zich horizontaal voortbewegen is gemakkelijker dan vertikaal via trappen.

       

      De dichtheid van woningen per oppervlakte eenheid is mede afhankelijk van het aantal m2 woonoppervlak per persoon. Volgens de CBS-gegevens van 2018 bedraagt het gemiddelde woonoppervlak per persoon in Nederland 65 m2. Het laagste aantal m2 komt voor in Amsterdam, namelijk gemiddeld 49 m2. Het hoogste aantal m2 komt voor in de provincie Drenthe en bedraagt daar 120 m2. Eenpersoonshuishouden hebben een gemiddeld woonoppervlak van 88 m2.

       

      Als we zuiniger willen omgaan met onze grond, het wonen goedkoper willen maken en de dichtheid bevorderen, is het noodzakelijk kritisch te kijken naar het benodigde woon- en grondoppervlak, waarbij onderstaande gegevens behulpzaam kunnen zijn.

       

      1. In de provincie Drenthe bedroeg in 2006 het gemiddelde grondoppervlak aan woonruimte 209 m2 per persoon. In de provincie Zuid-Holland was dit oppervlak het laagste en wel 100 m2 per persoon.
      2. De gemiddelde grondprijs is in Nederland was in 2019 390 euro per vierkante meter, met een maximum van 650 euro in de provincie Utrecht en een minimum van 200 euro in de provincie Drenthe.
      3. De gemiddelde huizenprijs per m2 woonoppervlak bedroeg in 2016 2227 euro, met een maximum van rond de 4500 euro en een minimum van rond de 1500 euro.
      4. Het aandeel van de grondkosten in de verkoopprijzen van huizen bedroeg in 2009 34% en hadden een gemiddelde prijs van 97.000 euro.


      De opkomst van tiny houses met een vloeroppervlak van maximaal 50 vierkante meter en met een zo klein mogelijke ecologische voetafdruk, geeft niet alleen aan dat we veel kleiner kunnen wonen, maar dat veel mensen dat ook willen.

      Daarnaast zijn er steeds meer nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het verkleinen van het woonoppervlak door zogenaamde schuiftechnieken die het mogelijk maken ruimtes binnen de woning optimaler te benutten. Zo wordt de slaapkamer zeker voor de helft van de dag niet gebruikt en kan door het bed op te klappen of omhoog te hijsen of door het makkelijk kunnen verschuiven van wanden het gebruik van deze ruimte worden geoptimaliseerd. Hetzelfde kan bij andere ruimten, waardoor het vloeroppervlak van de woning kan verminderen zonder verlies van comfort.

       

      Om de dichtheid te bevorderen is hierboven gepleit voor een maximale bouwhoogte van maximaal 4 lagen. Deze norm beperkt de mogelijkheden van het vergroten van de dichtheid van steden. Binnen stedenbouwkundige plannen worden hiervoor voortdurend nieuwe oplossingen bedacht die globaal neerkomen op het op meerdere niveaus aanbrengen van straten, waardoor er een goede relatie van de woningen met de straat mogelijk is en de straat haar gewenste ontmoetingsfuncties kan vervullen.


      Zeer inspirerende plannen hiervoor zijn onder andere gemaakt door het architectenbureau van Max Schwitalla in Berlijn. Op zijn website zijn onder andere onderstaande plannen te vinden.

      In deze plannen wordt niet alleen het nadeel van de beperking van het aantal bouwlagen verkleind maar ook dat van de lift als enig verkeersmiddel naar de woning binnen zowel de gestapelde laagbouw als hoogbouw. Als alle verkeer naar de woning via de lift verloopt, gaan we onzichtbaar en anoniem aan onze buren voorbij. Door de straten op de verschillen niveaus via hellingbanen met elkaar te verbinden, is het mogelijk te voet of door het gebruik van elektrische fietsen of steppen de woning via ‘de straat’ te bereiken, waardoor de gewenste levendigheid en ontmoetingsmogelijkheden toenemen.

      In deze plannen is er ook veel aandacht voor het scheppen van mogelijkheden voor het mengen van wonen, werken en recreëren.

       

      Door het aanbrengen van straten op verschillende niveaus is het tevens mogelijk om op de begane grond ruimte te creëren voor ‘het autoverkeer’, voor zolang dat het ons verplaatsen nog overheerst. De stijgpunten vanuit deze zones naar de woonomgeving dienen zoveel mogelijk uit te komen op de half openbare ruimtes rondom de woningen om de levendigheid daar te bevorderen.

       

      Een benadering van dit ontwerp is te zien in de wijk La Défence in Parijs waar de grote voetgangerszone, die alle woningen, kantoren, winkels en horeca met elkaar verbindt, boven een netwerk van wegen, parkeerplaatsen en een metrolijn is gesitueerd, waardoor enerzijds de bereikbaarheid voor iedereen is gegarandeerd en anderzijds een open voetgangers- en recreatiegebied is gecreëerd voor bewoners, werkers en toeristen. Het is geweldig om te zien hoe in lunchpauzes dit voetgangersgebied volstroomt met mensen die naar een restaurant gaan, gaan winkelen, een ommetje maken of gewoon op de trappen van La Grande Arche gaan zitten of op de vele banken en bankjes die in het gebied zijn te vinden te midden van groen en kunst. Dergelijke grote ruimtes zijn ook in deze situatie alleen te realiseren en functioneel vanwege de enorme grote dichtheid aan woningen, kantoren, winkels en andere openbare voorzieningen. De bijgevoegde foto’s op de volgende bladzijde geven een beeld van de situatie ter plaatse.

       

      Foto 1: Het voetgangersgebied boven het verkeersgebied: Esplanade du Général de Gaulle.

      Foto 2: Recreatiegebied met park tussen de woningen en kantoren, aansluitend op het voetgangersgebied.

      2.5 Openbaar vervoer in plaats van het autosysteem.

       

      In het voorafgaande zijn de enorme nadelen van de dominantie van het autosysteem binnen ons verkeerssysteem uitgebreid aan de orde geweest. Het moge duidelijk zijn dat dit systeem niet snel is uit te bannen door het feit dat er nog geen goed alternatief bestaat. Dus moeten we de nadelen ervan proberen terug te dringen.

      Zo wordt onder andere de luchtvervuiling aangepakt door het elektrisch rijden te bevorderen, verlagen we de CO2-uitstoot door de maximum snelheid omlaag te brengen, verminderen we de geluidsoverlast door geluidsarm asfalt en de aanleg van geluidswallen en –schermen, verhogen we de veiligheid binnen woongebieden door de verlaging van de maximale snelheid, drempels en ander verkeersremmende maatregelen, beperken we het parkeren op straat door het verhogen van de parkeertarieven, door parkeerverboden, de aanleg van centrale parkeergarages en de verplichting om bij nieuwbouw ondergrondse parkeerplaatsen te realiseren, bouwen we grote parkeerplaatsen aan de rand van de stad met een goede aansluiting op het openbaar vervoer, zien we een groei van het gezamenlijk gebruik van auto’s en het kunnen gebruiken/huren van elektrische auto’s en fietsen die verspreid staan in de stad en wordt het gebruik van de fiets gestimuleerd door werkgevers en de aanleg van goede fietspaden en –routes en de opkomst van de elektrische fiets en step.

       

      Bij alle veranderingen die we doorvoeren, zal rekening gehouden moeten worden met het volgende:

       

      1. De krachtigste beweegreden om van het gebruik van de auto af te zien en een ander vervoermiddel te gebruiken, blijkt te zijn dat men van tevoren weet dat er niet gratis en niet vlakbij de bestemming geparkeerd kan worden.
      2. Het autoverkeer vermindert als de bewoner zijn auto niet meer vlak bij huis kan parkeren.
      3. De maximale loopafstanden naar parkeergelegenheden liggen in verschillende studies tussen 300 en 500 meter.
      4. Onderzoek wijst uit dat het instellen van eenrichtingsverkeer niet leidt tot ritvermindering.
      5. Parkeergarages onder woningen moet worden afgeraden omdat ze niet leiden tot vermindering van het aantal ritten.

       

      Om de totale vervoersbehoefte terug te dringen is het eveneens wenselijk:

       

      1. Het verminderen van de behoefte om naar ‘buiten’ te vluchten door steden prettig in te richten en mensen goed te laten wonen.
      2. Er voor zorgen dat alle belangrijke voorzieningen op loopafstand zijn te bereiken, met als voorwaarde het creëren van dichtheden (60 tot 70 woningen per hectare) zodat deze voorzieningen rendabel kunnen zijn.
      3. Het creëren van een sterke samenhang tussen wonen, werken en recreëren.
      4. Het vermijden van het concentreren van activiteiten in gigantische steden, maar deze te spreiden over het land.
      5. Het vermijden van het concentreren van activiteiten in grote centra: dus geen grote ziekenhuizen, sportcentra, theaters, scholen en industrieën, maar deze spreiden in kleinere verspreide eenheden.
      6. Het ruimte geven aan grotere winkelcentra met grote en gespecialiseerde winkels, maar daarnaast ervoor zorgen of af te dwingen dat de aanwezigheid van basiswinkels in dorpen en wijken gegarandeerd is.  
      7. Investeren in goed openbaar vervoer en dit bevoordelen ten opzicht van het autoverkeer. Dus: het vrij baan geven, grote capaciteit, een goede frequentie, zo weinig mogelijk overstappunten, een zo kort mogelijke reisduur, regelmaat in de dienstverlening en een loopafstand van maximaal 500 meter tot een opstappunt.
      8. Investeren in de aanleg van goede fiets- en voetgangersnetwerken zonder kruisingen met het autoverkeer.
      9. Het openbaar vervoer moet net zoals onderwijs, gezondheidszorg en politie een maatschappelijke dienstverlening worden, dus voor iedereen en betaald door iedereen.


      Een goed openbaar vervoer:

       

      1. Biedt de mogelijkheid het verkeer aan te passen aan de samenleving in plaats van het aanpassen van de samenleving aan het verkeer.
      2. Verbruikt per passagierskilometer veel minder brandstof dan de auto.
      3. Veroorzaakt veel minder luchtverontreiniging.
      4. Verbruikt veel minder grondstoffen.
      5. Neemt veel minder ruimte in beslag.
      6. Veroorzaakt veel minder lawaai.
      7. Is onvergelijkbaar meer veiliger.
      8. Is goedkoper wat betreft directe en indirecte kosten.

       

      De vrij gekomen ruimte kan gebruikt worden voor groenvoorzieningen in de vorm van parken en parkjes, speelplekken, groene fiets- en voetgangersroute en voor het verdichten van de stad met de voordelen zoals hierboven aangegeven. Dit alles met als doel om weer leefbare steden te creëren.


      3. Stad-woning. 

       

      3.1 De problemen.

       

      In het voorafgaande hoofdstuk is geconstateerd dat de activiteiten in de woning niet meer aansluiten op die van de straat. De woning ligt aan de straatzijde min of meer in een vijandig gebied. De straatactiviteiten zijn grotendeels verplaatst naar de achtertuinen of naar gecentraliseerde speeltuinen en parken.

      Door het verleggen van activiteiten naar de achtertuin van de woning is de functie van veel tuinen veranderd en wel van groentetuin in siertuin en verblijfsgebied voor kinderen en volwassenen, waar alle privé gezinsactiviteiten plaatsvinden, inclusief ontmoetingen met vrienden, buren en feestjes, met als gevolg dat het achtergebied van woningen zijn rustig karakter verliest en zeker in de zomer lawaaierig is waardoor er vaak van sprake is van buren overlast.

       

      Door deze functieveranderingen krijgt de achtergevel een op karakter met grote openslaande deuren en ramen en wordt de voorzijde meer representatief en geluidswerend. We moeten constateren dat de woning hierdoor aan beide zijde geïsoleerd is komen te staan. Aan de voorzijde schermt ze zich af door de tegenstelling tussen de privéfunctie van de woning en de lege, storende en niet interessante openbare ruimte. Achtertuinen lijken doorgaans meer op een vesting met hoge schuttingen omdat de activiteiten daar vaak met elkaar botsen omdat de achtertuin het privé buitengebied is en tevens contactgebied met de buren. Je wilt even rustig in de tuin zitten maar hebt geen zin om met de buren te praten. Deze conflicterende situatie ontstaat omdat een gemakkelijke contactfunctie aan de voorkant ontbreekt en er doorgaans geen verbinding is met een half openbaar gebied aan de achterzijde, zoals een gemeenschappelijke binnentuin met speelmogelijkheden voor kinderen of met groentetuintjes, wel of niet gemeenschappelijk, waarin contact met de buren mogelijk is.

       

      3.2 De noodzaak van goede verblijfsmogelijkheden.

       

      Uit onderzoek blijkt dat stroomactiviteiten (komen en gaan activiteiten te voet en per auto) ongeveer 12% van het totaal in de straat doorgebrachte minuten uitmaken, terwijl activiteiten als spelen, gesprekken voeren, tuinieren, gewoon er verblijven en de auto wassen daar meer dan 80% van uitmaken.

      Dit benadrukt hoe belangrijk het is dat er goede verblijfsmogelijkheden zijn en de daarbij horende contacten aan de openbare of halfopenbare zijde van huis, de straatkant. Tevens blijkt  het belang om ervoor te zorgen dat zowel de binnen- als buitenruimtes hun eigen sfeer en functie kunnen hebben en behouden door ze een duidelijk openbaar, halfopenbaar, halfprivé of een privé karakter te geven en wel door de manier waarop ze worden vormgegeven.

       

      In vroegere tijden was er vaak sprake van een tuin aan de achterzijde die vaak gebruikt werd voor praktische zaken, zoals het kweken van groenten en het ophangen of bleken van de was, en was er een tuin of gebiedje aan de voorzijde waar mensen verbleven als ze hun werk hadden gedaan, even wilden uitrusten en een praatje wilden maken met de buren, zittend op de stoep voor de deur of op een bankje, of leunend op het hek of muurtje. In bepaalde wijken en landen is dat vaak nog zo. Uit de vele foto’s die daarvan worden gemaakt, blijkt dat die sfeer ons aanspreekt.

      Daarom zie je nu weer vaak privé of halfprivé ruimtes aan de voorzijde van huizen, afgeschermd met een muurtje of haagjes, met zitjes en een luifel, op een zodanige afstand tot het halfopenbare of openbare gebied dat direct contact met langslopers niet vanzelfsprekend is, maar wel mogelijk. De mate van afscherming bepaalt de mate van privé. De aanwezigheid van een verblijfsgebied aan zowel de voorzijde als achterzijde geeft de bewoners de keuze om in de zon of schaduw te zitten naar gelang de stand van de zon, en geeft het de keuze om ofwel helemaal privé buiten te verblijven of om halfprivé in contact te staan met en te genieten van de levendigheid in de halfopenbare of openbare ruimte van de straat.

      3.3 Privéruimte en privacy.

       

      Onder privéruimte verstaan we die ruimte waar de zeggenschap, binnen de wettelijke mogelijkheden, is voorbehouden aan een of meer leden van een huishouden. Deze ruimte is wettelijk beschermd. Het is de gewoonte de privéruimte als zodanig te markeren door bijvoorbeeld muren, hekken, hagen of afrasteringen.

      Gekoppeld aan ‘privé’ is het begrip privacy dat omschreven kan worden als de mogelijkheid tot eigen en persoonlijke gedragingen, alleen of met anderen, zonder dat men zich daarbij gehinderd voelt door de directe of indirecte aanwezigheid van derden.

       

      We kunnen 4 soorten privacy onderscheiden:

       

      1. Territoriale privacy: het beschikken over een eigen gebied waarin men buitenstaanders niet hoeft toe te laten.
      2. Auditieve privacy: het niet ongewenst gehoord willen worden door derden en het niet kunnen horen van derden.
      3. Visuele privacy: het niet ongewenst kunnen worden gezien.
      4. Individuele privacy en groepsprivacy: niet alleen een individu maar ook een groep individuen kan behoefte hebben aan privacy, zoals een gezin, familie en vrienden.


      De mate van privacy bepaalt of een ruimte privé of half privé is. Een tuintje aan de voorkant kan niet als privé worden beschouwd in de zin van territoriale privacy, want iedereen die bij het betreffende huis wil of moet komen, zal door de tuin moeten lopen. Dit half openbare karakter moet dan ook zodanig vormgegeven worden dat het duidelijk is dat dit gebied niet voor iedereen is bestemd. Dit kan door hagen, hekjes, muurtjes en niveauverschillen.

       

      3.4 Overgangsgebied tussen openbaar en privé.

       

      Een van de grote verschillen tussen de dorps- en stedelijke samenleving is vaak dat er in het dorp weinig verschil bestaat tussen wat privé is en wat openbaar. Iedereen kent iedereen en loopt gemakkelijk bij elkaar binnen. In de stad heerst er een sfeer van anonimiteit. Vaak kennen mensen in een straat of huizenblok elkaar niet en weten niets van elkaar. Er is een grote scheiding tussen privé en openbaar. Voelt de dorpsbewoner zich vaak voortdurend zowel letterlijk als figuurlijk bekeken, de stedeling voelt zich vaak ongezien, alleen en geen lid van een gemeenschap.

       

      De oplossing voor dit probleem is het creëren van overgangsgebieden tussen privé en openbaar en wel door het creëren van half openbare ruimtes waarin individuen die ruimtelijk bij elkaar wonen, elkaar kunnen ontmoeten. Deze ruimtes dienen gemakkelijk en op een natuurlijke manier toegankelijk te zijn en vanuit het privé zichtbaar. Als kinderen vanuit de woning kunnen zien dat er kinderen op straat spelen, kan dit een uitnodiging zijn om ook op straat te gaan spelen. Als mensen anderen jeu de boules zien spelen, nodigt dit uit om mee te gaan spelen of ernaar te gaan kijken, waardoor contacten ontstaan en een gemeenschapsgevoel.

      Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de biljart-, de schilder- en de bejaardenclub. Plaats ze niet in kelders of afgeschermde ruimtes maar open naar de straat zodat ze voorbijgangers kunnen inspireren om mee te doen. Deze voorbeelden laten een van de nadelen zien bij hoogbouw.

       

      Verblijfsactiviteiten zijn van het grootste belang voor het verkrijgen van een levendige straat, wijk en stad. Hierbij zijn samengevat de volgende ruimtelijke factoren van belang.

       

      1. Er moet vanuit het privé zicht zijn op de buitenruimte.
      2. Er moet een gemakkelijke verbinding zijn tussen binnen en buiten.
      3. Er moeten verblijfsmogelijkheden zijn direct voor en bij huizen.
      4. Er moeten voorzieningen zijn die deze verblijfsmogelijkheden stimuleren. Een patroon van licht en donkere tegels nodigt uit om te hinkelen, een bankje om te zitten, een grasveld om te spelen of te liggen en een voortuintje om in te werken of in te zitten.

       

      Het stimuleren van verblijfsactiviteiten nabij de woning is niet alleen van belang nabij woningen, maar overal waar mensen komen en gaan en waar de functies in het gebouw daarbij zijn gebaat, zoals bij scholen, bibliotheken, winkels, kantoren en bejaardentehuizen. Alles ten behoeve van communicatie en een levendige sfeer in de stad.

       

      3.5 Verbinding met de natuur en de stadsrand.

       

      Dit boekje is begonnen bij de stadsrand als overgangsgebied tussen land en stad. Er werd gepleit voor een koppeling van de natuur buiten de stad via de stadsrand met de natuur in de stad, waardoor er een naast een structuur van wegen en paadjes voor het stedelijke verkeer een stedelijke groenstructuur ontstaat die uiteindelijk doorloopt tot nabij de woning.

      Functioneert de natuurlijke structuur als ecologisch systeem van buiten naar binnen, voor de bewoners functioneert deze precies andersom. De bewoner van de stad, om hem gaat het, staat via zijn tuin en het daarop aansluitende stedelijke groen in verbinding met de stadsrand en de aansluitende natuurgebieden en hij kan zich via deze structuur met zijn eigen sferen en functies verplaatsen naar de verschillende centra in de stad, net zoals hij dat kan via de stedelijke structuur van straatjes, straten en pleinen vanaf zijn woning.

      Binnen deze visie is de stad een verwevenheid van twee structuren, namelijk de cultuurlijke en natuurlijke structuur met hun tegenstellingen van levendigheid en rust, hard en zacht, cultuur en natuur die samen een harmonieus geheel vormen, zoals uitgedrukt in het oud chinees symbool van Yin en Yang.

      De woning, als plek waar vanuit de stad wordt beleefd, ligt tussen beide structuren. De woning met een geleidelijke overgang van binnen naar buiten, van privé naar openbaar, sluit aan de voorzijde aan op de stedelijke/cultuurlijke structuur, met als kenmerken een grote dichtheid, levendigheid, cultuur en een overheersende hardheid van materialen. Vanuit de woning, via de aanliggende straat, de hierop aansluitende straten en pleinen ontwikkelt zich de stedelijke structuur naar stedelijke culminatieplekken waar het openbare, de dichtheid en verscheidenheid het groots zijn.

      Aan de achterzijde sluit de woning aan op de natuurlijke structuur, de groenstructuur. Vanuit de geleidelijke overgang van privé naar openbaar zet de groenstructuur zich via de tuin, collectief groen en buurtgroen, via paadjes, paden en groene gebiedjes in de wijk door naar groene stedelijke culminatiepunten,. De groene culminatiepunten sluiten aan op de eerder genoemde stedelijke culminatieplekken, waardoor de ontmoeting van beide structuren als doelgebied optimaal kan functioneren.

      Naast het feit dat de groenstructuur een verbinding heeft met de binnenstedelijke groencentra, is de groenstructuur,  zoals beschreven in hoofdstuk 1, eveneens verbonden met het randstedelijke groen. Vanuit het randstedelijke groen en de verbinding met buitenstedelijke natuurgebieden wordt de natuurlijke structuur ecologisch gevoed.

      Vanuit de woning kan men via de groenstructuur zowel naar de binnenstedelijke en als naar de buitenstedelijke groencentra gaan, lopend en fietsend. Hetzelfde geldt ook voor de stedelijke structuur. Deze is enerzijds gericht naar stedelijke centra en anderzijds naar het buitenstedelijke.

       

      3.6 Modellen en afbeeldingen.

       

      De belangrijkste beschreven uitgangspunten in dit hoofdstuk voor het creëren van een levendige stad waarin het prettig is om te wonen, te werken en te recreëren, zijn weer te geven in algemene modellen en in afbeeldingen van bestaande situaties die deze uitgangspunten illustreren, te beginnen met een model (A) waarin de verwevenheid van de natuurlijke en cultuurlijke structuur is aangegeven zoals die elkaar ontmoeten nabij de woning.

      A.

      In dit model ligt de woning aan de voorzijde aan de cultuurlijke structuur en aan de achterzijde aan de natuurlijke structuur waardoor het mogelijk is om via beide structuren, met ieder hun eigen sfeer en mogelijkheden, zich naar de verschillende binnenstedelijke en buitenstedelijke gebieden te begeven.

       

      Uiteraard zijn er variaties mogelijk in de stedenbouwkundige structuur van de ligging van de woningen.

       

      In het volgende model (B) wordt de ligging van de woning aangegeven tussen beide structuren met overgangen van privé binnen naar openbaar aan beide zijde van de woning.

       

      Aan de achterzijde van de woning kan ruimte geschapen worden voor een collectieve binnenruimte als ontmoetingsplek voor de omliggende woningen. Deze plek kan bijvoorbeeld naar gelang de behoefte worden ingevuld als speelplek voor kinderen, een gemeenschappelijke tuin of als privétuinen of combinaties. Vanuit deze ruimte hebben de bewoners toegang tot de openbare natuurlijke structuur.

       

      Het model is niet alleen toepasbaar bij laagbouw, maar gewijzigd eveneens bij gestapelde bouw waarbij straten boven elkaar zijn gelegen en de verticale afstand tot de straat het mogelijk maakt de half openbaren en openbare ruimtes vanuit het privé te overzien, waardoor de beleving van de verschillende sferen mogelijk is.


      B: Model van de ligging van de woning tussen de natuurlijke en cultuurlijke structuur.

      C: Een voorbeeld van een natuurlijke structuur die het centrum van de stad en wijken verbindt met buitenstedelijk groen is het ‘Tracé de la Promenade plantée’ in Parijs, een kilometerslang voetgangerstracé vanaf de Place de la Bastille naar het Bois de Vincennes dat gedeeltelijk over een verhoogd gelegen oud treinspoor loopt. Dit voetgangerstracé is zeer gevarieerd ingericht met groen en water en loopt ‘verkeersloos’ door wijken met hier en daar een parkje met speelgelegenheden en verblijfsmogelijkheden. Doordat het gedeeltelijk op een verhoogd viaduct loopt, loop je door een natuurstrook en heb je toch contact met de levendigheid van de stad. Het eindpunt van het tracé is het prachtige park Vincennes met zijn waterpartijen.

      Hieronder:

      Afbeelding 1: Een variatie op de inrichting van het voetgangsertracé.

      Afbeelding 2: Een parkje en volkstuintjes langs het voetgangertracé.

      D: Voorbeelden van elementen die het verblijf en de daaraan gekoppelde ontmoetingen stimuleren.

      E: Een voorbeeld van een overgangsgebied tussen privé en openbaar met daaronder de plattegrond en de doorsnede van dit gebied. 

      In de doorsnede van het overgangsgebied is te zien dat niveauverschillen en kleine afscheidingen de verschillende gebieden (privé, halfprivé, half openbaar en openbaar) kunnen markeren.

      De afstand van buitenruimtes die direct aansluiten op de woning ten opzichte van het half openbare of openbare gebied bepaalt mede of zo’n gebied een privé of een half privé karakter heeft.

       

      3.7 Tot slot.

       

      De inhoud van dit boekje is grotendeels gebaseerd op het theoretische deel van mijn afstudeerproject aan de Academie van Bouwkunst in Maastricht in 1981: ‘Overgangsgebieden en verbindingen, land-stad, stad, stad-woning’.

      Het theoretische deel van afstudeerscriptie ging veel gedetailleerder in op de onderbouwing van de opvattingen zoals die hier zijn weergegeven en behandelde een groter aantal aspecten. Om de leesbaarheid te verhogen, zijn literatuurverwijzingen en detailuitwerkingen in dit boekje weggelaten.

       

      Ik hoop met dit boekje een bijdrage te leveren aan de verhoging van de kwaliteit van het wonen in de meest brede betekenis van het woord. Deze kwaliteit wordt ernstig bedreigd door het centraliseren van werkactiviteiten in en rondom een relatief klein aantal grote steden met als gevolg een ongecontroleerde groei van deze centra met onder andere alle woonproblemen van dien, door het teloorgaan van de samenhang tussen natuurgebieden en –gebiedjes waardoor de ecologische structuur wordt vernietigd, door de toename van het autoverkeer met de daarmee samenhangende onveiligheid, lawaai en luchtvervuiling, door de verstening, door het verdwijnen van de basisvoorzieningen in dorpen en wijken en de daarmee samenhangende leegloop, door het ontbreken van levendigheid in woonwijken en van recreatie- en ontmoetingsplekken, enzovoort, enzovoort.

       

      Voor het oplossen van al deze problemen moeten we als uitgangspunt een droombeeld hebben, een visie, in plaats van ad hoc beslissingen die doorgaans door partijen worden afgedwongen die alleen maar geld willen verdienen en geslikt worden door beleidsmakers die niet kunnen of willen dromen.

       

      Onderstaande foto verbeeldt de droom van architect Max Schwitalla  uit Berlijn. Die droom spreekt me aan, al mis ik kleine overgangsgebieden tussen binnen en buiten en zou er wat mij betreft veel meer groen aanwezig mogen zijn. Maar er moet iets te dromen blijven.